Nieuwe aanpak voor overstap op kleine cellen
Wij zijn bezig deze nieuwe benadering ook aan te passen in verband met de problematiek rond de neonicotinoïden.
Meer hierover in ons forum.
In Celle is een ander plan bedacht om beginners zowel als professionals de mogelijkheid te geven succesvol met kleincellige bijen te werken, zonder de noodzaak van behandelingen tegen Varroa etc.
Erik Österlund verzekerde ons zijn medewerking in termen van oriënterende hulp. Ik zal hem voorzien van al onze projecten, tijdens de ontwikkeling, zodat hij zijn ervaringen kan inbrengen.
Het grootste probleem lijkt de aanwezigheid van een zeer grote dichtheid van grootcellige volken in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland te zijn.
Christian meldde dat de migratie van Varroa-mijten in kleincellige volken zeer laag is, in tegenstelling tot bij grootcellige waar deze zeer hoog is.
Dit kan al onze inspanningen zonder behandelingen uiterst moeilijk maken, ten eerste door de aanwezigheid van vele grootcellige bijen in onze kleincellige volken en natuurlijk vooral door de migratie van mijten.
Waardoor komt deze migratie, dat wil zeggen hoe komen de mijten van de buren, die grootcellige bijen hebben in onze bijenkasten?
Omdat onze kleincellige bijen zich actief tegen de mijten verdedigen door het hygiënisch gedrag en de Varroa-mijten zich vooral richten op het darrenbroed, hebben we van nature minder besmetting in onze bijenkasten dan in de grootcellige.
Dit blijft verbeteren als we voldoen aan de richtlijnen.
Door het feit dat de bijen zich met volken in de nabijheid vermengen, zelfs bij grotere afstanden, zullen we rekening moeten houden met nieuwe besmetting, omdat de verspreiding van mijten daar veel sneller verloopt.
Daarbij komt het probleem van Varroa-zwermen, die uit instortende volken vertrekken en hoewel onze bijen zich tegen intrekken zullen verdedigen, zullen er toch mijten in slagen om binnen te komen.
Daarbij komt ook nog het probleem van roverij.
Dit betekent dat onze kleincellige volken worden uitgedaagd meer mijten te verwijderen. Terwijl ze al veel van hun eigen broed moeten opeten om bij de mijten in de gesloten broedcellen te komen om ze te verwijderen. Zo verzwakken ze en het is duidelijk - hoe sterker de her-invasie hoe lager de kans op overleving.
Om deze reden stellen wij voor bijenstanden te zoeken die zo ver mogelijk weg zijn van andere bijen. Maar deze zijn vaak erg moeilijk te vinden.
Nu komt er zowel voor de beginner als de professional nog een probleem bij.
En dat is het feit dat niemand tot nu toe heeft geleerd om te gaan met bijen, die zelf op eigen kracht, zonder behandeling, zich verweren tegen mijten.
Dit betekent dat we het gedrag van deze bijen moeten bestuderen om de eerste tekenen van mogelijke crises te herkennen, om vervolgens te zaak nog te kunnen redden. Het hygiënische gedrag vindt altijd plaats, maar meestal te laat en de bijen moeten eerst leren zich tegen de Varroa-mijten te weer te stellen. Erik gaat uit van 5 jaar en ik denk dat we dit kunnen verkorten door te werken met afleggers.
Nu is het vrij kansloos om te beginnen met kleincellige volken bij een hoge dichtheid van bijenvolken.
We moeten dus uitwijken naar plaatsen met een lage dichtheid.
En waar zijn minder conventionele bijen?
Op plaatsen waar weinig dracht is. Wij moesten dat ook doen in het begin om een grotere kans van slagen te hebben.
Maar kunnen zulke bijen zich, niet in gebieden zonder dracht maar gebieden met weinig dracht ontwikkelen?
Moeilijk, maar het probleem van her-infectie blijft binnen grenzen.
En hoe kunnen we deze tekortkoming compenseren?
Door simpelweg gelijktijdig te werken met conventionele bijenvolken in goede drachtgebieden. Zo kunnen we teruggrijpen op deze volken wanneer we honing en ander bijenmateriaal nodig hebben voor onze kleincellige volken.
De kleincelligen kunnen ons voorzien van goed gebouwde honingraat in de maat 4,9 mm, die op plaatsen waar weinig dracht is veel beter wordt uitgebouwd. Met deze honingraten en de grootcellige bijen maken we afleggers en kunnen op die manier het aantal kleincelligen uitbreiden.
Maar hoe starten we met onze grootcellige bijenvolken?
Omdat bijna alle volken 5,1 mm kunnen uitbouwen, breekpunt is de stap van 5,1 naar 4,9 mm, zetten we onze bijen over op 5,1 mm, wat al een goede stap is.
Daarna behandelen we elke 2-3 weken met poedersuiker, waarmee we de varroa-mijt op hetzelfde niveau houden. Met de mijtenval bij de poedersuikerbehandelingen, zijn wij altijd op de hoogte indien er van buitenaf een herbesmetting plaatsvindt.
Feit is dat dit ons de tijd geeft ons te concentreren op het gedrag van de kleincellige bijen. Het is daarbij onvermijdelijk het maken van afleggers te blijven volhouden.
Met de grootcelligen gaan we door zoals we het altijd gedaan hebben, in geval van nood met Thymolbehandeling. Oxaalzuur en chemie niet gebruiken, want dit zijn tijdbommen.
Maar waar zijn deze bijenstanden met weinig dracht, want waar weinig dracht is – zijn weinig imkers.
Dit besprekend vonden we bosgebieden met open plekken waar bijvoorbeeld bramen etc. groeien. U bent verplicht oplossingen te vinden. Ze bestaan, misschien een beetje verder weg, maar daar kunt u succesvol ervaring opdoen met kleincellige volken.
Hoe gaat het daarna verder?
Het idee is dat we meer imkers in de omtrek vinden die mee gaan doen, waardoor we op termijn gebieden hebben waar nauwelijks nog grootcellige bijen te vinden zullen zijn. De crisis vordert snel en ik hoor al van gebieden waar nauwelijks meer bijen te vinden zijn, omdat de volken allemaal zijn ingestort.
We moeten ons ook richten op effectief samenwerken en taken verdelen.
Zo kan een imker met geschikte locaties uitgezochte koninginnen laten paren en ze aanbieden aan de collega's die imkeren in genetisch hopeloos besmette gebieden. Op hun beurt kunnen deze ontwikkelde kleincelligen honingraat krijgen etc., etc. Zo doen we dat hier ook.
Hoe start nu de beginner?
Omdat de beginner eerst moet leren hoe met bijen om te gaan kan hij het best beginnen met standaardvolken. Hij kan daarbij rekenen op de hulp van de conventionele imkers, omdat als we het hebben over ons systeem dat meestal wordt afgewezen. Er wordt kunstraat met cellen van 5,1 mm gebruikt van residu-vrije was. Zijn volken behandelt hij iedere 2 tot 3 weken met poedersuiker, waardoor het aantal Varroa-mijten binnen de perken blijft. Deze volken kunnen overal staan, ongeacht of anderen in de buurt zijn, alleen moet er goede dracht zijn. Tegelijkertijd kan hij vervolgens beginnen met kleine cellen, maar op een andere bijenstand, liefst ver weg van grootcellige bijen. 3 km zou niet slecht zijn. En hier op ons forum, zullen we hem steunen.
En vergeet niet in het begin alleen werken met afleggers - geen grote volken.
Hoe gaat de gevorderde imker te werk?
De imker die al veel ervaringen heeft met bijen, moet voorlopig op dezelfde manier verder imkeren. Alleen kan hij geleidelijk overgaan op 5.1 mm celgrootte en minder schadelijke behandelingen gaan toepassen. Hij kent de goede drachtplekken en weet succesvol om te gaan met zijn bijen.
Nu zoekt hij naar een afgelegen stand en begint hier met de kleine cellen. Omdat hij al veel ervaring heeft, is het werken met afleggers voor hem kinderspel. Nu moet hij proberen om een aantal bijenstanden te creëren - niet te ver van elkaar - 100 m is al goed. Het werken met afleggers wordt voortgezet totdat we zien dat 80% van hen uit zichzelf overleven. Dan kunnen we ons aan grote volken wagen.
Zoals eerder vermeldt zullen de kleincelligen op drachtarme plekken veel gemakkelijker 4,9 mm uitbouwen en hier kunnen we dan ook een honingraatfabriek starten. De afleggers produceren uitgebouwde honingraat, waarmee we de grootcellige bijen geleidelijk veranderen.
Hier leert hij de omgang met bijen die zichzelf tegen allerlei ziektes verweren en herkent bijtijds eventuele problemen.
De grootcellige volken leveren schone honing die kan worden gegeven aan de kleincelligen die zo goed kunnen gedijen op de niet zo goede drachtplekken.
En wat doet de professional?
Hij leeft van zijn bijen en daarom moet hij meer dan ooit doorgaan net zoals nu.
Eigenlijk op dezelfde manier als de ervaren imker, alleen zal het bij hem veel sneller gaan.
Hij is door zijn vaardigheden en ervaring veel sneller in staat aparte bijenstanden op te zetten, die liefst zo ver mogelijk van andere grootcellige volken staan. Hij heeft ook voldoende voer voor de afleggers. Ook kan hij veel gemakkelijker selecteren en koninginnen telen, want hij doet dat toch al.
Het allerbelangrijkste echter is: Verander nooit een meerderheid van de volken in een keer, dit moet stap voor stap gaan, want belangrijk, hij moet de nieuwe manier van werken zonder behandeling aanleren. In ieder geval moet hij niet onmiddellijk beginnen met grote volken, maar ook werken met afleggers tot hij kan zien dat de bijen zichzelf verdedigen zonder behandeling.
Reizen met de kleincellige bijen moet hij absoluut niet doen.
In ieder geval moeten we bij het werken met kleincellige volken gebruik maken van de ervaring van imkers die veel weten over resistentieveredeling. Dit is in de studie van Erik samengevat en daar wordt precies uitgelegd hoe men te werk moet gaan.
Hier een samenvatting van een aantal tips.
Deze zijn nu de basisideeën - de subtiliteiten moeten we hier bediscussiëren, het beste in drie verschillende forums - Beginners - Gevorderden - Professionals.